OEFENINGEN

Rechtrichten: Is een middel tot; het gelijkmatig ontwikkel van de bespiering aan beide zijde van het paard, het gelijkmatig ontwikkelingen van de draagkracht en stuwkracht in beide benen, hierdoor komt het paard in balans. Alles samen zal lijden tot het doel: soepelheid op beide zijde, ontspanning, harmonie en voor diegene die meer willen is het de voorbereiding tot verzameling en oprichting.

Waarom rechtrichten? Het paard in balans brengen zodat het minder aan slijtage onderhevig is.

Een rechtgericht paard:

  • kan gelijkmatig naar links en naar rechts buigen in zijn lijf
  • kan alle oefeningen zowel linksom als rechtsom uitvoeren
  • kan met zijn achterbenen gelijkmatig stuwen en dragen
  • laat zich verzamelen en oprichten

Hoe rechtrichten? Over het algemeen wordt rechtrichten verward het rechtuit rijden. Maar het rechtrichten zoals wij dat gebruiken is juist het tegenovergestelde. Wij richten recht door buigingsarbeid.

Door het rechtrichtende buiginsarbeid komt het paard symmetrisch in zijn lijf en in zijn bewegingen.Deze zijgangen zijn geen doel op zich. Het is rechtrichtende buigingsarbeid dat een een middel is die leidt tot het doel: een soepel, buigzaam en wendbaar en bovenal rechtgericht paard dat symmetrisch is ontwikkeld in lijf en ledematen.

Rechtrichtende buiginsarbeid: hiervoor maken we gebruik van lengtebuiging op de volte en schoudervoor (1,2,3), schouderbinnenwaarts(4), travers en renvers (5), appuyeren en piaffe (6). Hierbij is van GROOT belang dat de LVO altijd in elke oefening aanwezig is:

  • lengtebuiging (aanspannen binnenspieren, ontspannen buitenspieren)
  • voorwaarts neerwaarts lopen (aanspannen buikspieren, ontspannen rugspieren)
  • ondertreden van het achterbeen (toetreden naar het zwaartepunt)

Daarnaast streven we naar soepelheid, nageeflijkheid, takt, regelmaat, schwung, zelfhouding en naar eenheid en harmonie tussen ruiter en paard. Ook rijden we in eerste instantie in het tempo en het ritme waarin het paard de hoogste kwaliteit laat zien. Tussen de oefeningen door belonen we het paard met halsstrekken. We bouwen de training symmetrisch op: elke oefening evenveel linksom als rechtsom. De moeilijke kant wellicht een keer extra.


1. LENGTE BUIGING

Zoveel mogelijk gelijkmatige en doorgaande zijdelingse welving in de wervelkolom van de 1e halswervel (atlas draaier) tot de staartwervels.

De staart is een graad meter voor de correcte lengtebuiging is het paard goed gebogen vat de staart naar de zijde van buiging. Doel van de lengtebuiging is het paard recht te richten en het binnenachterbeen tot dragen te brengen, waardoor het paard beter controleerbaar wordt en zich laat verzamelen.

Lengtebuiging op de volte: rechtgericht op de volte, het paard gelijkmatig laten inbuigen op de linker als op de rechter volte.

Lengte buiging op de rechte lijn/ schoudervoor: rechtgericht op de rechte lijn.


2. VOORWAARTS NEERWAARTS

Door het stretchen van de buitenkant van het lichaam, wordt de rugspier aan die kant lang. Een lange rugspier kan het hoofd niet omhoog houden, waardoor het paard zijn hals als ware laat “vallen”. Als het paard zijn rug los laat, kan het paard zijn hals voorwaarts neerwaarts laten zakken.


3. ONDERTREDEN

Als het paard zich correct laat inbuigen, komt de binnenheup van het paard naar voren, zodat het binnenachterbeen onder de massa c.q. het zwaartepunt geplaatst wordt.

Bij correcte buiging komen de binnenachterbenen dichter naar elkaar toe en de buitenkant van het paard rekt en strekt zich, de binnenkant spant zich aan.


4. SCHOUDERBINNENWAARTS

ofwel buiging binnen achterbeen : een voorwaarts, zijwaartse beweging, waarbij het lichaam van nek tot staart in de lengte gebogen is en het BINNEN achterbeen onder het zwaartepunt treedt. 3 of 4 sporen is afhankelijk van de gevorderde africhting van het paard en voornamelijk waar het paard de meest kwaliteit wat LVO betreft geeft.

Doel: het binnen achterbeen leren naar het zwaartepunt te grijpen, hierdoor vermeerderd te buiging van het binnen achterbeen waardoor het buiten voorbeen beter uit de schouder kan komen (=> schoudervrijheid). Denk altijd aan de diagonaal. Het binnen achterbeen tilt het buiten voorbeen op! De buiten rugspier wordt gestrecht waardoor de aanleuning zal verbeteren.


5. TRAVERS

Ofwel buiging buiten achterbeen: voorwaartse beweging, waarbij de voorhand rechtuit gaat en de achterhand naar binnen is gesteld, waarbij het lichaam van nek tot staart in de lengte gebogen is en het BUITEN achterbeen onder het zwaartepunt treedt. 3 of 4 sporen is afhankelijk van de gevorderde africhting van het paard en voornamelijk waar het paard de meest kwaliteit wat LVO betreft geeft.

Belangrijk is dat het paard zijn hals en hoofd in het midden van zijn boeg houdt!
Doel: het buiten achterbeen leren naar het zwaartepunt te grijpen, hierdoor vermeerderd te buiging van het buiten achterbeen waardoor het binnen voorbeen beter uit de schouder kan komen (=> schoudervrijheid). Denk altijd aan de diagonaal. Het buiten achterbeen tilt het binnen voorbeen op! Ook deze oefening verbetert de lengtebuiging, maar helpt het paard met name om te leren buigen in de lendenwervels.

De travers is verder een goede basis en voorbereiding op de pirouette, het appuyement en de galopwissel:

  1. Als de travers op een steeds kleinere volte gereden wordt, dan onstaat een pirouette.
  2. Als de travers op de diagonaal gereden wordt, ontstaat het appuyement.
  3. Als het paard in galop van links travers naar rechts travers gesteld wordt, ontstaat de galopwissel.

De renvers, het appuyeren en (werk)pirouettes zijn van de travers afgeleid en vallen ook onder de rechtrichtende buigingsarbeid. Waarbij we met het appuyeren al werken aan de buiging van beide achterbenen. Appuyeren maakt dus ook deel uit van punt 6 (de piaffe).

Renvers: hier wordt net als bij de travers het buitenachterbeen gevraagd om naar het zwaartepunt te treden. Bij travers komt de achterhand naar binnen, bij renvers blijft deze aan de wand. De grote waarde van deze oefening is, dat daar waar het paard in de travers nog steun heeft aan de wand, het paard in renvers echt kan laten zien of het zijn balans al gevonden heeft en recht met het buiten voorbeen naar voren treedt, zonder over de schouder weg te vallen.

 

EN zoals bij de travers is vermeld, is appuyeren OOK een buiging van beide achterbenen.

Appuyeren: buiging buiten achterbeen, buiging binnen achterbeen door de diagonale verplaatsing van het paard. Het fijne aan appuyeren is dat dit in STAP, draf en galop kan. En is in stap dus heel waarde vol als het paard in draf nog te veel op de voorhand komt. Zo kan dan toch al gewerkt worden aan de buiging van beide achterbenen, wat het paard uiteraard ten goede zal komen.

Appuyeren en een halve werkpirouette

Werkpirouette: travers op een volte, naarmate de kwaliteit van de travers op de volte toeneemt en dus ook het kunnen van het paard wordt de volte kleiner gemaakt.

Pirouette: Wanneer het paard de werkpirouetes goed uitvoert kan er worden overgegaan tot een kwart, een halve pirouettes en een driekwart pirouette. Uiteindelijk is het paard fysiek en geestelijk in staat om de hele pirouette van 360° moeiteloos uit te voeren. Bij een pirouette blijven de achterbenen bijna op hun plaats.


6. PIAFFE

Ofwel buiging BEIDE achterbenen : de hoogste verzameling in draf. Het is draf op de plaats met een voorwaartse beweging van slechts één hoeflengte. Door buiging van de achterhand worden de bekken gekanteld en de rug bolt zich. Doordat  het zwaartepunt in de paffe naar achteren schuift, blijft het paard onder het zwaartepunt treden en richt het paard zijn voorhand met zijn achterhand op. Deze manier van oprichting zorgt er voor dat het paard toch de hand zal blijven op zoeken.

Doel: door het verplaatsen van het zwaartepunt naar de achterhand, ontwikkelt het paard meer spieren en dus kracht in de achterhand. Hierdoor kan het paard beter zijn voorhand oprichten en ontstaat er dus nog meer schouder vrijheid.

Zwaartepunt: een paard zijn voorhand weegt zwaarder dan zijn achterhand. Wanneer je een paard aan 1 enkel touw in de lucht zou kunnen hangen, zal het paard in balans hangen (even veel gewicht voor als achter of wel horizontaal evenwicht), wanneer het touw een handbreedte achter het voorbeen onder de buik door zou gaan. Dit evenwichtspunt is tevens het zwaartepunt. Een paard kan een ruiter alleen in balans dragen, wanneer het leert zijn binnenachterbeen onder dit zwaartepunt te plaatsen.

Paarden trainen is niets meer of minder dan met dit zwaartepunt spelen. Het paard leren om in beweging zijn horizontaal evenwicht te vinden en op den duur zelfs het zwaartepunt terug leggen, zodat er verzameling, piaffe of zelfs een levade ontstaat.

Wanneer een mens een, zoals het hoort te zijn, een diepe buik ademhaling heeft, ligt ons zwaartepunt in ons centrum ter hoogte van onze navel. Belangrijk is dat bij inademen de buik uitzet en bij uitademen de buik weer in gaat. Bij een hoge ademhaling gaat ons zwaartepunt omhoog richting de borst. Het is belangrijk je zwaartepunt laag te houden. Paardrijden is dus spelen met de zwaartepunten van paard EN ruiter. Het doel is dat het zwaartepunt van paard en ruiter altijd boven elkaar zijn, contact met elkaar maken. Dit betekent dat wanneer het paard voorwaarts neerwaarts loopt beide zwaartepunten iets naar voren liggen en bij verzameling het zwaartepunt richting de achterhand verschuift.


Zwaartepunt: een paard zijn voorhand weegt zwaarder dan zijn achterhand. Wanneer je een paard aan 1 enkel touw in de lucht zou kunnen hangen, zal het paard in balans hangen (even veel gewicht voor als achter of wel horizontaal evenwicht), wanneer het touw een handbreedte achter het voorbeen onder de buik door zou gaan. Dit evenwichtspunt is tevens het zwaartepunt. Een paard kan een ruiter alleen in balans dragen, wanneer het leert zijn binnenachterbeen onder dit zwaartepunt te plaatsen.

Paarden trainen is niets meer of minder dan met dit zwaartepunt spelen. Het paard leren om in beweging zijn horizontaal evenwicht te vinden en op den duur zelfs het zwaartepunt terug leggen, zodat er verzameling, piaffe of zelfs een levade ontstaat.

Wanneer een mens een, zoals het hoort te zijn, een diepe buik ademhaling heeft, ligt ons zwaartepunt in ons centrum ter hoogte van onze navel. Belangrijk is dat bij inademen de buik uitzet en bij uitademen de buik weer in gaat. Bij een hoge ademhaling gaat ons zwaartepunt omhoog richting de borst. Het is belangrijk je zwaartepunt laag te houden. Paardrijden is dus spelen met de zwaartepunten van paard EN ruiter. Het doel is dat het zwaartepunt van paard en ruiter altijd boven elkaar zijn, contact met elkaar maken. Dit betekent dat wanneer het paard voorwaarts neerwaarts loopt beide zwaartepunten iets naar voren liggen en bij verzameling het zwaartepunt richting de achterhand verschuift.

LVO: Lengte buiging , voorwaarts/ neerwaarts en ondertreden. Afgekort dus LVO!

Deze afkorting wordt veel in de tekst genoemd. Deze 3 termen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Voorwaarts/ neerwaarts onstaat door ondertreden en is het gevolg van lengtebuiging. 

Lengtebuiging ontstaat als een paard voorwaarts neerwaarts zakt en zal verbeteren als het paard goed ondertreedt.

etc. etc.